Geschiedenis van het stadhuis

Opening 1972

Op 9 mei 1972 opende de minister van Binnenlandse Zaken, Willem Jacob (Molly) Geertsema het stadhuis. Ook de commissaris van de Koningin in Zeeland, mr. Jan van Aartsen, en de burgemeester van Terneuzen, J.C. Aschoff, waren hierbij aanwezig.
Het stadhuis werd gezien als een symbool voor de toekomst. De minister noemde de opening van het stadhuis een historische gebeurtenis voor Terneuzen en de streek . Hij opende een buitengewone zitting van de gemeenteraad met de woorden: “Terneuzen en Zeeuwsch-Vlaanderen verdienen in den lande meer bekendheid en erkenning dan tot dusver het geval is. Dit gebied en zijn mogelijkheden zijn het waard om verkocht te worden. Moge de opening van dit nieuwe stadhuis van Terneuzen het begin zijn van een nieuwe toekomst. Zo’n gunstig gelegen stad met zo’n dichtbevolkt achterland moet wel eens tot ontwikkeling komen.”

Verhuizing

Al twee maanden voor de opening waren de gemeenteambtenaren verhuisd uit het stadhuis op de hoek van de Noordstraat 39 en de Kersstraat, waar het sinds 1594 was gevestigd. 100 jaar geleden al vergaderde de gemeenteraad van Terneuzen over een nieuw stadhuis aan de Scheldekade. Op 3 mei 1962 geeft de raad opdracht aan het architectenbureau Van den Broek en Bakema uit Rotterdam om een nieuw stadhuis te ontwerpen, dat berekend is op een stad van 30.000 inwoners. In 1969 begint de bouw.

In 1972, een halve eeuw na de eerste gesprekken over een nieuw stadhuis, staat het er uiteindelijk. Een ontwerp dat de aandacht trekt van architectuurdeskundigen uit binnen- en buitenland.

Een week feest in de gemeente Terneuzen

Na de opening hield de gemeente de hele week open huis op het stadhuis. Duizenden inwoners van Terneuzen stonden in een lange file voor het gebouw om het van binnen te bekijken. Op het stadhuisplein speelden muziekkorpsen en gaven de gymnastiekvereniging en brandweerkorpsen uit de omgeving demonstraties. In de hele gemeente werd dagenlang feest gevierd. Zo waren er, naast de officiële recepties, demonstraties van verenigingen, muziekconcerten, (kinder)optochten, dia-avonden, sportwedstrijden, feestelijke weekmarkten en een vliegshow.

Midden in de feestweek onthulde burgemeester J.C. Aschoff in het water tussen de Rosegracht en de Heregracht het standbeeld ‘De Vliegende Hollander’. Dit is het zeilschip uit het verhaal van de Terneuzense kapitein Willem van der Decken.

Sommige raadsleden waren minder blij met het nieuwe stadhuis. Omdat de kosten voor de bouw hoger uitvielen dan geraamd (9,2 miljoen gulden in plaats van 5 miljoen), besloten zij uit protest niet deel te nemen aan het etentje dat voor hen was georganiseerd.

De menselijke maat

Bakema’s uitgangspunt was dat architectuur maatschappelijke kunst is en per definitie democratisch. Als naoorlogse moderne architect ontwierp hij een gebouw in de zogenaamde brutalistische stijl. Hiermee zette hij zich af tegen het functionalisme als architectuurstijl. Deze stijl leverde volgens hem te rigide gebouwen op, die te weinig rekening hielden met de menselijke maat en beleving.
Hij was voorstander van een open samenleving, waarin burgers meedenken over hun omgeving. Deze symboliek is terug te vinden in het gebouw. Het gebouw  is opgedeeld in blokken van open ruimtes die splitlevel met elkaar verbonden zijn rond een centraal trappenhuis. Het open karakter van het gebouw maakte het beter ‘behapbaar’ voor de menselijke waarneming. Daarmee wilde Bakema een brug slaan tussen de grootschaligheid van het ambtelijke apparaat en de kleinschaligheid van het individu, voor zowel de burger die het stadhuis bezoekt, als de ambtenaar die op het stadhuis werkt.

En dus ook geen statige entreetrap, zoals veel stadhuizen hebben: “Het is geen gebouw dat drempelvrees hoeft op te wekken.”

Bakema hield rekening met de omgeving, het oude Terneuzen aan de ene kant en de nieuwe bebouwing aan de andere kant. Hij liet zich ook inspireren door de omgeving: de Westerschelde, de weersomstandigheden, de scheepvaart, sluizen, industrie en de watertoren die toen nog aan de Scheldekade stond. En het ontwerp moest robuust, stevig en magistraal zijn, zoals het bestuur van Terneuzen

Honderd procent brutalisme

Het brutalisme is een stroming in de architectuur, die vooral in de jaren ‘50, ‘60 en ‘70 van de vorige eeuw wereldwijd veel navolging had. Door het massieve, bombastische, voorkomen is het brutalisme vooral ingezet voor grote openbare gebouwen, zoals concertgebouwen, bibliotheken, rechtbanken en stadhuizen.

In 2021 stond ons stadhuis op de eerste plaats van een landelijke verkiezing van gebouwen die tot het brutalisme behoren.

Een kenmerk van deze stroming zijn de vaak grote, blokachtige structuren van ruw, onafgewerkt gewapend beton of metselwerk, naar ‘béton brut’: onbewerkt beton. Andere kenmerken van brutalistische architectuur zijn de ongebruikelijke vormen, de nadruk op textuur en patronen, de herhaling van geometrische vormen en structurerende kenmerken, weinig decoratieve elementen, de in verhouding kleine ramen en de ventilatieschachten en servicekanalen die zichtbaar zijn. Deze kenmerken vinden we terug in het stadhuis.

Uitbreiding

In de jaren negentig (tussen 1993 en 1996) verrees naast het oude stadhuis een lichtblauwe uitbreiding. Het contrast met het oude stadhuis kon bijna niet groter zijn. Het kubusvormige gebouw, een ontwerp van Koen van Velsen, is half ondergronds verbonden met het oude stadhuis. In dit tussendeel bevinden zich de publieksbalie van het stadskantoor en een expositieruimte. De ‘blauwe container’ van Van Velsen spiegelt zich letterlijk en figuurlijk aan de lucht en het water en kleurt mee met de lucht. De bekleding bestaat uit geometrische vlakken in mat en glanzend blauw geglazuurde stenen die reflecteren.